20

Een uur voor zonsondergang hield de compagnie halt naast een grimmig ogend schoolgebouw van rode baksteen, een van de volksprojecten die waren gebouwd tijdens het tweede vijfjarenplan, met loodglazen raampjes zo smal als middeleeuwse schietgaten. Boven de voordeur stond in bronzen letters van een halve meter hoog een beroemde uitspraak van Lenin: geef ons acht jaar lang uw kind, en hij zal de rest van zijn leven een bolsjewiek zijn. Een Russischsprekende soldaat van de invasiemacht had er in doorgelopen witte verf een repliek onder gekalkt: geef ons acht seconden lang uw kinderen, en er zullen geen bolsjewieken meer zijn.

De Wehrmacht had het schoolgebouw in beslag genomen en gebruikte het als commandocentrum. Bij de ingang stonden zes Kübelwagens geparkeerd, en een soldaat zonder helm, met blond haar zo kort en geel als het dons van een pasgeboren kuiken, stond met een jerrycan van groen staal een van de auto’s vol te tanken. Kennelijk zonder enige belangstelling keek hij toe terwijl de compagnie met zijn gevangenenkonvooi naderde.

Officiers deelden bevelen uit, de rangen werden verbroken, de meeste Duitsers gingen naar binnen, terwijl ze hun zware rugzakken van hun schouders lieten zakken en luid en opgewekt met elkaar kletsten, klaar voor een warme douche (als er tenminste stromend water was) en een warme maaltijd. De overgebleven Gebirgsjäger, een peloton van veertig soldaten, geërgerd omdat ze nog steeds dienst hadden en chagrijnig van de honger en vermoeidheid na een lange dag marcheren door het eindeloze Russische woud, brachten ons al porrend naar de zijkant van het gebouw.

Daar zat een Duitse officier op ons te wachten, onderuitgezakt op een klapstoel, met een sigaret in zijn mond en een krant op schoot. Met een lome glimlach keek hij op toen we in het zicht kwamen, blij ons te zien, alsof we vrienden waren die hij te eten had gevraagd. Na een tijdje legde hij zijn krant opzij en stond op om knikkend onze gezichten, de staat van onze kleren en de kwaliteit van ons schoeisel te inspecteren. Hij droeg het grijze uniform van de Waffen-ss, met groene manchetten aan de mouwen; zijn grijze overjas hing over de rugleuning van de klapstoel. Vika, die naast me liep, mompelde: ‘Einsatzkommando.’

Zodra we provisorisch in rijen waren opgesteld, liet de Einsatzkommando zijn sigaret in de sneeuw vallen en knikte naar de Gebirgsjägertolk met de hangwangen. Vol zelfvertrouwen praatten ze in het Russisch, alsof ze indruk wilden maken op hun stiekem meeluisterende gevangenen.

‘Hoeveel?’

‘Vierennegentig. Nee, tweeënnegentig.’

‘O ja? En twee die er niet bij konden zijn? Heel mooi.’

De Einsatzkommando draaide zich naar ons om, richtte zijn blik op iedere man afzonderlijk, keek ons recht in de ogen. Hij was een knappe man; zijn veldpet stond een beetje op zijn achterhoofd, zodat zijn zongebruinde voorhoofd duidelijk te zien was, en zijn dunne snorretje verleende hem het air van een jazzzanger.

‘Niet bang zijn,’ zei hij. ‘Ik weet dat jullie de propaganda hebben gelezen. De communisten willen jullie doen geloven dat we barbaren zijn, dat we eropuit zijn om jullie uit te roeien. Maar als ik naar jullie gezichten kijk, dan zie ik goede, eerlijke arbeiders en boeren. Is er ook maar één bolsjewiek bij?’

Niemand stak zijn hand op. De Duitser glimlachte.

‘Dat dacht ik al. Daar zijn jullie te slim voor. Jullie begrijpen dat het bolsjewisme simpelweg de radicaalste uitdrukkingsvorm is van het eeuwenoude Joodse streven om de wereld te overheersen.’

Hij keek naar de niet-begrijpende gezichten van de Russische mannen die voor hem stonden en haalde luchthartig zijn schouders op.

‘Maar wat hebben we aan al die chique taal? Jullie kunnen de waarheid in jullie botten voelen, en dat is het belangrijkste. Onze volkeren hoeven helemaal niet tegen elkaar te strijden. We hebben namelijk een gezamenlijke vijand.’

Hij gebaarde naar een van de soldaten, die een stapel kranten pakte van een houten pallet naast de klapstoel en die uitdeelde aan vijf van zijn collega-bergcommando’s. Die liepen de rijen gevangenen af en gaven iedere Rus een krant. Ik kreeg de Komsomolskaja Pravda; Vika en Kolja kregen de Krasnaja Zvesda.

‘Ik weet dat dit moeilijk te bevatten is na al die jaren propaganda. Maar geloof me als ik dit zeg: een overwinning voor de Duitsers betekent een overwinning voor het Russische volk. Misschien begrijpen jullie dat nu nog niet, maar dat zal niet lang meer duren, en jullie kinderen zullen in die wetenschap opgroeien.’

De ondergaande zon maakte onze schaduwen reusachtig. De Einsatzofficier genoot van de klank van zijn eigen stem en van de indruk die hij op ons maakte met zijn woorden. Zijn Russisch was grammaticaal en lexicaal perfect, al deed hij geen enkele moeite om zijn accent te verhullen. Ik vroeg me af waar hij de taal had geleerd, of hij soms in een van de Deutschvolkkoloniën in Melitopol of Bessarabië was geboren. Hij keek op naar een beletselteken van drie kleine wolkjes, ver boven ons aan de zilvergekleurde hemel.

‘Ik hou echt van dit land. Prachtig landschap.’ Hij liet zijn hoofd zakken en haalde verontschuldigend zijn schouders op. ‘Al dat geklets, denken jullie nu, maar het is toch nog steeds oorlog? De waarheid, mijn vrienden, is dat we jullie nodig hebben. Allemaal zullen jullie de zaak dienen. In jullie handen hebben jullie kranten waarin de leugens van jullie illustere regime zwart op wit staan. Jullie weten toch hoe eerlijk die kranten zijn? Zij beweerden dat deze oorlog er nooit zou komen, maar moet je nu eens zien! Zij zeiden dat de Duitsers nog vóór augustus verdreven zouden zijn, maar zeg nou zelf,’ – hij huiverde theatraal – ‘hebben jullie het gevoel dat het augustus is? Maar ach, dat doet er ook niet toe. Allemaal lezen jullie één alinea voor. Degenen die volgens ons geletterd zijn, gaan met ons mee naar Viborg, waar ik jullie drie maaltijden per dag kan beloven als jullie voor de tijdelijke regering stukken vertalen. Dat betekent werken in een verwarmd gebouw! Degenen die niet slagen, tja ... Hun staat iets zwaarder werk te wachten. Ik ben nog nooit in de staalfabrieken van Estland geweest, maar ik heb gehoord dat het er erg gevaarlijk kan zijn. Maar goed, de maaltijden die jullie van ons krijgen zullen stukken beter zijn dan de troep die het Rode Leger aan zijn soldaten uitdeelt – en ik wil niet eens weten wat de burgers onder jullie de laatste paar maanden hebben moeten eten.’

Enkele oudere boeren schudden kreunend het hoofd, zochten oogcontact met elkaar en haalden hun schouders op. De Einsatzkommando knikte naar de Gebirgsjägertolk, waarop ze met z’n tweeën de gevangenen begonnen te testen. Ze hoefden maar een paar zinnen te horen om te kunnen beoordelen hoe geletterd de Russen waren. Ik keek naar mijn exemplaar van de Pravda. Boven het hoofdartikel stond in dikgedrukte letters een oproep van Stalin zelf. landgenoten! kameraden! eeuwige roem voor de helden die hun leven hebben gegeven voor de vrijheid en het geluk van onze natie!

De oude boeren haalden hun schouders op en gaven hun kranten aan de Duitsers terug zonder zelfs maar naar de tekst te kijken. Veel jongemannen van de kolchozen deden hun uiterste best om een paar woorden te vormen. Deze gevangenen namen de test serieus en trachtten fronsend de letters te ontcijferen. De Duitsers lachten vriendelijk om de fouten van de analfabeten, klopten hen op de schouder en maakten grapjes met hen.

‘Jij hebt je nooit voor boeken geïnteresseerd, hè? Je had het zeker te druk met de meisjes.’

Al snel begonnen de gevangenen zich te ontspannen en dingen te roepen naar hun vrienden aan de andere kant van de rij. Ze lachten mee met hun gevangennemers terwijl ze stamelend voorlazen. Een enkeling zoog een heel artikel uit zijn duim en deed alsof hij voorlas terwijl hij een verslag verzon over een veldslag in de buurt van Moskou of het bombardement op Pearl Harbour, in een redelijke imitatie van de verslaggevers die ze op de radio hadden gehoord. De Duitsers leken het bedrog wel te kunnen waarderen; beide partijen wisten dat niemand erin trapte.

De Duitsers vroegen iedereen die voor de test zakte een stukje naar links te lopen. De eerste paar mannen die daar kwamen te staan, leken zich te schamen omdat ze publiekelijk te kijk waren gezet, maar vrolijkten op naarmate de rangen van de ongeletterden werden aangevuld.

‘Ach, Sasja, jij ook al? En ik maar denken dat je zo’n slimmerik was!’

‘Kijk hem nou moeilijk doen voor die officier! Kom, kom, je gaat gewoon met ons mee naar de staalfabrieken! Wat, dacht je nou echt dat je een kantoorbaantje zou krijgen? Wat een grappenmaker, kijk nou, hij geeft het niet op!’

‘Edik, ouwe rakker, denk je dat je helemaal naar Estland kunt lopen? Hm? Hé, kop op, we helpen je wel!’

De mannen die wel konden lezen wilden indruk maken op de Duitsers. Ze lazen hun regels voor als toneelspelers die een monoloog voordroegen. Vele van hen gingen gewoon door nadat ze te horen hadden gekregen dat ze mochten stoppen en spraken de moeilijker woorden extra zwierig uit, om aan te tonen hoe gedegen hun woordenschat was. Stralend van trots liepen ze naar rechts, knikkend naar hun geschoolde broeders, blij met de wending die deze dag had genomen. Zo ver was het niet naar Viborg, en werken in een verwarmd gebouw met drie maaltijden per dag was beter dan de hele nacht in de loopgraven zitten wachten op de vijandelijke mortiergranaten.

Kolja sloeg zijn ogen ten hemel om de geletterden die elkaar stonden te feliciteren. ‘Moet je hen zien,’ prevelde hij zachtjes. ‘Ze verwachten een beloning omdat ze de krant kunnen lezen. En moet je zien hoe neerbuigend die moffen doen. Misschien ga ik het eerste hoofdstuk van Jevgeni Onegin voor hen voordragen. Denk je dat ze dan onder de indruk zullen zijn? Zestig verzen, ra-ta-ta-ta-ta. Denken ze soms dat zij als enigen in Europa weten wat cultuur is? Willen ze nu echt Goethe en Heine aandragen als gelijken van Poesjkin en Tolstoj? Ik wil best toegeven dat hun muziek beter is. Het scheelt minder dan ze denken, maar goed. En hun filosofie ook. Maar hun literatuur? Dat lijkt me niet.’

De Einsatzkommando met de zwarte pet was nog maar twee mannen bij Kolja vandaan, die links van me stond. Ik voelde iemand in mijn rechterhand knijpen, en toen ik naast me keek, zag ik dat Vika haar bleke gezichtje naar me ophief en me ondanks de schuine zonnestralen zonder te knipperen recht aankeek met haar felle ogen. Ze had mijn hand vastgepakt om me ergens op te wijzen, maar ze hield hem langer vast dan strikt noodzakelijk was – tenminste, dat hield ik mezelf voor. Ik kon ervoor zorgen dat ze van me ging houden. Waarom niet? Wat maakte het uit dat ze me over het algemeen met verveling en afkeer bejegende?

‘Je kunt niet lezen,’ deelde ze me op die geoefende fluistertoon mee, zo zachtjes dat niemand anders het kon horen. Ze bleef me aankijken om te controleren of ik haar had begrepen. Voor de verandering had ik eens geen verdere uitleg nodig.

De Einsatzkommando stond geduldig en goedmoedig als een professor naar de soldaat naast Kolja te luisteren.

‘Binnenkort zal overal in Europa de schitterende vlag der vrijheid weer wapperen, voor de landen zelf ...’

‘Goed zo.’

‘ ... en voor de vrede tussen de landen.’

‘Goed zo, goed zo. Naar rechts.’

Ik gaf Kolja een elleboogstoot tegen zijn arm. Ongeduldig keek hij me aan, klaar om die hooghartige fascist het wa-re gezicht van de Russische literatuur te tonen. Ik schudde één keer mijn hoofd. De Einsatzkommando liep op hem af. Ik kreeg niet de kans om iets te zeggen. Ik kon alleen maar Kolja recht in de ogen kijken en hopen dat hij het begreep.

‘Aha, wat hebben we hier, een voortreffelijke man van de steppes. Stroomt er soms kozakkenbloed door je aderen?’

Kolja rechtte zijn rug. Hij was langer dan de Einsatzman, en even bleef hij zonder iets te zeggen op de Duitser staan neerkijken.

‘Ik zou het niet weten. Ik ben geboren en getogen in Piter.’

‘Mooie stad. Beetje jammer om hem Leningrad te noemen. Lelijke naam, vind je niet? Ik bedoel, nog afgezien van de politieke lading. Ik vind het gewoon verkeerd. Sint Petersburg, dat is een naam met allure. Al die geschiedenis! Ik ben er weleens geweest, moet je weten. En in Moskou. Ik verwacht er binnenkort weer naartoe te kunnen. Maar goed, laat eens zien wat je kunt.’

Kolja hield de krant omhoog en bestudeerde de teksten. Hij ademde diep in, opende zijn mond om te beginnen – maar lachte toen hoofdschuddend terwijl hij de Duitser de krant teruggaf.

‘Ik kan niet eens doen alsof, sorry.’

‘Daar hoef je je niet voor te verontschuldigen! Met zulke brede schouders hoor je niet achter een bureau. Goed zo, kerel, jij komt er wel.’

Als een knappe imbeciel knikte en glimlachte Kolja tegen de officier. Eigenlijk diende hij zich bij de groep analfabeten te voegen, maar hij bleef met zijn handen in zijn zakken naast me staan.

‘Ik wil weten of mijn vriend het er beter van afbrengt,’ zei hij.

‘Nou, slechter kan in elk geval niet,’ zei de Einsatzkommando, eveneens glimlachend. Hij kwam voor me staan en nam me van top tot teen op. ‘Hoe oud ben je? Vijftien?’

Ik knikte. Ik wist niet wat een veiliger leeftijd was: vijftien of zeventien. Ik loog op intuïtie.

‘Waar komen je grootouders vandaan?’

‘Uit Moskou.’

‘Alle vier?’

‘Ja.’ Nu loog ik op de automatische piloot, zonder er zelfs maar bij te hoeven nadenken. ‘Daar hebben mijn ouders elkaar leren kennen.’

‘Ik vind niet dat je er Russisch uitziet. Als ik moet gissen, zou ik zeggen dat je een Jood was.’

‘Daar schelden wij hem ook steeds voor uit,’ zei Kolja terwijl hij grijnzend door mijn haar woelde. ‘Onze kleine Jood! Hij wordt er stapelgek van. Maar moet je die neus zien! Als ik zijn familie niet kende, zou ik zweren dat hij een smous was.’

‘Er zijn Joden met kleine neuzen,’ zei de Duitser, ‘en niet-Joden met grote neuzen. We moeten voorzichtig zijn met ons oordeel. Een paar maanden geleden heb ik in Warschau een Jodin gezien met haar dat nog blonder was dan dat van jou.’

Hij gebaarde naar Kolja’s ontblote hoofd, glimlachte en knipoogde.

‘En het was niet gebleekt. Begrijp je wat ik bedoel?’

Kolja beantwoordde de glimlach. ‘Jazeker,’ zei hij.

‘Maak je niet al te veel zorgen,’ zei de Duitser tegen mij. ‘Je bent nog jong. Iedereen maakt een moeilijke leeftijd door. Vertel eens, kun jij het beter dan je vriend hier?’

Ik keek naar de krant in mijn handen. ‘Ik weet dat hier “Stalin” staat.’ Ik wees naar het woord. ‘En staat hier “kameraad”?’

‘Ach ja, het is een begin.’

Hij schonk me een vaderlijk glimlachje, gaf me een klopje op mijn wang en pakte de krant van me aan. Ik had de indruk dat hij zich een beetje schuldig voelde omdat hij had gezegd dat ik eruitzag als een Jood.

‘Prima. Jij mag je vriend gezelschap gaan houden in Estland. Van een paar maanden hard werken is nog nooit iemand slechter geworden. Voor je het weet is het voorbij. Nu jij,’ voegde hij eraan toe terwijl hij voor Vika ging staan, de laatste in de rij. ‘Alweer een kind. Hoe ver kom jij?’

Vika haalde haar schouders op, schudde haar hoofd en gaf de ongelezen krant terug aan de Einsatzkommando, zonder ook maar even op te kijken.

‘Tjonge, alweer een overwinning voor het bolsjewistische onderwijssysteem. Jullie mogen alle drie naar links lopen.’

We voegden ons bij de groep grijnzende analfabeten. Een van hen had al eens in een staalfabriek gewerkt, en de anderen stonden om hem heen te luisteren naar zijn beschrijvingen van de afschuwelijke hitte en de gevaren van werken met gesmolten metaal. Markovs verrader stond buiten de kring in zijn blote handen te wrijven om ze warm te houden, genegeerd door iedereen.

‘Was dat Abendroth?’ fluisterde ik tegen Vika. Ze schudde haar hoofd.

‘Abendroths rang is Sturmbannführer. Vier zilveren sterretjes op de kraag. Deze had er maar drie.’

De compagnietolk bewoog geluidloos zijn lippen en wees naar hoofden terwijl hij de groepen gevangenen telde. Toen hij klaar was, meldde hij aan de Einsatzkommando: ‘Zevenenvijftig lezers. Achtendertig niet-lezers.’

‘Uitstekend.’

De zon was ondergegaan en het werd snel kouder. De Einsatzkommando liep naar de klapstoel, waar zijn overjas lag te wachten, terwijl de soldaten de geletterde gevangenen in twee rijen opstelden en hun ‘Voorwaarts, mars’ toeriepen. De Russen zwaaiden vrolijk naar hun minder geschoolde kameraden aan de overkant. Ze marcheerden nu heel precies, een groot contrast met het gestrompel van eerder die dag. Laarzen rezen en daalden op de maat: links, rechts, links, rechts. De gevangenen wilden indruk maken op hun Duitse meesters, wilden bewijzen dat ze deze kans verdienden om hun tijd uit te zitten met het uitknippen van krantenartikelen in Viborg.

De Einsatzkommando had geen aandacht meer voor hen. Hij knoopte zijn jas dicht, trok zijn leren handschoenen aan en liep op de geparkeerde Kübels af. De geletterde gevangenen marcheerden naar de raamloze, bakstenen zijmuur van het schoolgebouw, waar ze halt hielden en met hun rug naar de muur gingen staan. Zelfs toen beseften ze nog niet wat er stond te gebeuren. Hoe konden ze het weten? Ze waren goede leerlingen; ze waren geslaagd voor de test en zouden daarvoor worden beloond.

Ik keek naar Vika, maar die staarde in de verte en weigerde te kijken.

De Duitse soldaten richtten hun halfautomatische geweren en vuurden op de rij Russen. Ze hielden hun vinger om de trekker tot hun magazijnen leeg waren en de Russische mannen uiteengereten languit op de grond lagen terwijl rook uit hun verschroeide jassen omhoogkringelde. De Duitsers herlaadden, liepen langs de muur en schoten iedereen die nog ademde één kogel door het hoofd.

Voor het schoolgebouw zag ik dat de Einsatzkommando de jonge soldaat met het blote hoofd begroette die de benzinetanks aan het bijvullen was. Kennelijk zei de officier iets grappigs, want de jonge soldaat lachte en knikte instemmend. De Einsatzkommando stapte in een van de Kübels en reed weg. De jonge soldaat raapte de lege jerrycans bij elkaar en sleepte ze mee naar het schoolgebouw. Al na een paar passen bleef hij staan en keek omhoog. Nu hoorde ik het ook, het gebrom van vliegtuigmotoren hoog boven ons. De zilverkleurige Junkers vlogen in westelijke richting, in pijlformaties van drie, voor het eerste luchtbombardement van die avond. Drie aan drie aan drie vulden ze als trekvogels de hemel. Iedereen, zowel de nog levende gevangenen als de bergcommando’s, keek de vliegtuigen zwijgend na.